Pagina's

Het gebruik van de zweetdoek van apostel Paulus in Handelingen 19, 12

Bron: masterscriptie 'De hoop op God - en de zweetdoek'
De scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de masteropleiding church ministry aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Het gebruik van de zweetdoek in Handelingen 19, 12 
Datering en context 
Het bijbelvers Handelingen 19 vers 12 beschrijft een gebeurtenis in de stad Efeze, in Klein-Azië (huidige Turkse westkust), tijdens Paulus' derde zendingsreis, omstreeks het jaar 53 na Christus. De stad Efeze is aan het begin van onze jaartelling een handelsstad met een uitvoerhaven van de bekende Zijderoute. De door de apostel Paulus gedragen zweetdoeken en werkkleren worden naar zieken gebracht en de zieken ontvangen door de doeken genezing en bevrijding van boze geesten. 
Het boek Handelingen is een vervolg op het evangelie van Lucas. De auteur Lucas vertelt in het boek de belevenissen van de christenen na de Hemelvaart van Jezus Christus. Een groot gedeelte van het boek gaat over de zendingsreizen van de apostel Paulus. Lucas, een arts, was een medereiziger van Paulus en heeft voor een Romeinse burger met de naam Theofilus (Hand. 1, 1) alle gebeurtenissen opgetekend. Het is opmerkelijk dat het reisverslag ten dele in de zij-vorm en ten dele in de wij-vorm is geschreven. Daarmee geeft Lucas zonder zich bij name te noemen aan dat hij zich later bij het gezelschap van Paulus heeft gevoegd. Het is absoluut niet bijkomstig maar in overeenstemming met het universele zendingsbevel, dat het boek in Jeruzalem begint en in Rome eindigt. Daarmee wil de schrijver niet zeggen dat de volken nu in de heilsgeschiedenis van God de plaatsvervangers van Israël zijn, maar dat het heil voor heel de wereld is, voor Israël en de volken. Lucas zou om die reden niets over de  uitkomst van het proces tegen Paulus vertellen. Zo staat in het boek niet de apostel Paulus in het centrum van de belangstelling, maar de weg van het evangelie van Jeruzalem naar Rome.76 
De tekst Handelingen 19, 12 maakt deel uit van een door de auteur Lucas samengestelde compositie van drie kernpunten (vs. 11-12; 13-16; 17-19)77, waarin Lucas vertelt over Paulus' confrontatie met de syncretistische wereld van de magie, een confrontatie tijdens zijn verblijf in Efeze gedurende zijn derde zendingsreis. Paulus' eerste bezoek aan de stad Efeze vindt plaats aan het eind van zijn tweede zendingsreis. Hij is dan op doorreis naar Jeruzalem en verblijft er dan ook maar zeer kort. In afwachting verder te reizen gaat hij naar de synagoge van Efeze om daar de Joden te spreken. Het onderwijs van Paulus bevalt blijkbaar erg goed. De Joden vragen hem om langer te blijven. Maar Paulus wijst het verzoek af en geeft aan dat hij, als God het wil, tijdens een volgende reis een bezoek zal brengen (Hand. 18, 20 – 22). 
Aan het begin van hoofdstuk 19, in de verzen 1-10, is te lezen over Paulus' ontmoeting met een groep van ongeveer twaalf discipelen, die zich indertijd op de prediking van Johannes de Doper bekeerd hadden (vs. 3) en die na de doop in de naam van Jezus de gave van de Heilige Geest ontvangen (1-7). In vers 8 wordt Paulus’ vaste zendingsstrategie zichtbaar, namelijk om de synagoge als eerste adres te benaderen voor de verkondiging van de boodschap van het Evangelie (Rom. 1, 16). In vers 9 vertelt Lucas over de breuk met zich verhardende en ongehoorzame Joden en over het verder verkondigen van de boodschap in een gehoorzaal78, en in vers 10 vertelt hij dat de boodschap van Paulus alle inwoners van de Romeinse provincie Asia bereikt. 
Vs. 11-12 schetsen voorafgaand aan de confrontatie met de magie in de stad Efeze, de Dynameis, de krachten van God als wonderwerken zelf (vgl. Hand. 5, 12). Werken die volgens de grondtekst 'ou tas tychousas' zijn, buitengewone wonderen die nog niet eerder hadden plaatsvonden.79 Voor Lucas zijn het wonderen die net als de 'gewone' genezingen manifestaties van goddelijke kracht zijn en die met de prediking van het evangelie gepaard gaan (vgl. Hand. 4, 30) en uit geloof in God en niet uit geloof in Paulus voortkomen.80 Voor Lucas zijn de genezingen door de zweetdoeken alleen het bewijs van Gods almacht. 
Vs. 13 -16 vertellen over de confrontatie met de magie in de stad Efeze, verpersoonlijkt door de zeven zonen van Skevas, Joodse exorcisten81 die bij hun praktijken de naam van Jezus als een toverformule misbruiken.82 Vanwege het ontbreken van een geloofsrelatie tussen deze exorcisten en Jezus hebben de demonen voor de door de exorcisten uitgesproken formules geen ontzag. De demonen vallen de exorcisten zelfs aan en doen de exorcisten op de vlucht slaan. Een groot verschil met de dynameis van God die genezingen voortbrengen (vgl. Hand. 19, 11 en 12, p. 37). 
Vs. 17 schetst een lofprijzing van de naam van de Kyrios83 Jezus Christus door al de Joodse en Griekse inwoners van Efeze. Daarbij is er net als in Handelingen 2, 43-47 en 5, 11- 13 een samengaan van ontzag en lofprijzing. De mensen zijn gaan zien dat achter de kracht van het woord van God of van de naam van God bijzondere dimensies schuilgaan.84 Ze worden door de kracht van Gods Geest overtuigt van hun zonde, gerechtigheid en oordeel. 
Vs. 18-19 verhalen dat in de gemeente velen tot geloof komen. Waarschijnlijk bevinden zich in die groep bekeerlingen die over hun praktijken85 een schuldbelijdenis afleggen (vs. 18). Efeze stond in de klassieke oudheid bekend als een stad waarin veel magische praktijken plaatsvonden. Zo was er in de stad een tempel van de Griekse godin Artemis, de tweelingzus van de god Apollo, gebouwd op de resten van het oorspronkelijke heiligdom van Cybele, de vruchtbaarheidsgodin van de inheemse volkeren, aan de voet van de huidige Ayasulukheuvel. Een heiligdom dat in het midden van de zesde eeuw voor Christus werd gebouwd. Ook was de stad bekend om haar 'Ephesia grammata', de zogenaamde 'Efezische brieven', brieven met zes magische termen met woorden van kracht om daarmee bijvoorbeeld demonische machten af te weren. Ze werden soms opgeschreven en dan als amulet gedragen of door iemand uitgesproken.86 De tot het christelijk geloof bekeerden die magie hadden bedreven gingen na hun schuldbelijdenis publiekelijk de zogenaamde 'Efezische boeken' verbranden (vs. 19). In de antieke wereld hadden die boeken, met allerlei geheime toverkunsten en bezweringsformules, een groot aanzien. De verbranding van het onbekend aantal boeken was dan ook een duidelijke breuk met het heidense verleden. De waarde van de boeken is 50.000 zilverstukken. Volgens Mat. 20, 2 is een zilverstuk of denarie (NBV) een dagloon van een arbeider. 
Vs. 20 is voor de compositie (vs. 11-12; 13-16; 17-19) een vanzelfsprekende afsluiting: 'Zo zegevierde het woord van de Heer en vond het steeds meer gehoor.' (NBV). 
2.1.2 Achtergrond van de zweetdoek 
In de Griekse grondtekst staat voor zweetdoeken87 'soudaria' (getranscribeerd Grieks, meervoud van soudarion). De term ‘soudaria’ is niet in de Septuagint, de naam van de Griekse vertaling van het Oude Testament, of in een ander voorchristelijk boek terug te vinden.88 'Soudarion' is een leenwoord uit het Latijn, waar de term 'sudarium' gebruikt wordt.89 De doeken worden veelal in verband gebracht met Paulus' beroep als leerbewerker of tentenmaker (Hand. 18:3).90 
Sommige nieuwtestamentici denken dat 'soudaria' lapjes of strookjes stof zijn.91 Op basis van een definitie van de antieke auteur Ammonius92 (vijfde eeuw na Christus), is het volgens de moderne exegeet C.K. Barrett het beste om de 'soudaria' te beschouwen als lapjes of strookjes stof die men op het hoofd draagt om te voorkomen dat het zweet in de ogen loopt.93 
De 'soudaria' vinden we behalve in Handelingen 19, 12 ook in Lucas 19, 20, Johannes 11, 44 en Johannes 20, 7. In Lucas 19, 20 gaat het om een doek waarin men geld bewaart. De doeken in Johannes 11, 44 en 20, 7 liggen op het gezicht van een gestorven persoon en gaan met de dode mee het graf in. 
2.1.2.1 Paulus in een school 
De Australiër R. Strelan heeft in 'Paul's Aprons Again (Acts 19.12)'94 en Strange Acts: studies in the cultural world of the Acts of the Apostles95 studies geschreven over de zweetdoek. Volgens Strelan ziet men meestal over het hoofd in welke context Lucas in Handelingen 19 de 'soudaria' plaatst. In de verzen 8, 9 en 10 is namelijk te lezen dat Paulus, na eerst in de synagoge van Efeze te hebben gesproken, vanwaar hij was vertrokken, omdat men hem belachelijk maakte, in de school of gehoorzaal (scholè) van Tyrannus gesproken heeft .96 
Paulus draagt de 'soudaria' dus niet in een werkplaats, maar in een school of in een gehoorzaal. Strelan gaat er in zijn laatste studies dan ook van uit dat tijdens Paulus' optreden de 'soudaria' deel uitmaken van de uitrusting of kleding van redenaars of rechters. Het voorwerp wordt waarschijnlijk door de redenaars om het hoofd gedragen om het zweet van de streek boven de wenkbrauwen op te vangen.97 


Band van linnen met linten

In Costume of the Classical World98 geeft M. Sichel een beschrijving van de Griekse klederdracht in de eerste eeuw na Christus. In die periode droegen zowel mannen als vrouwen een chiton, een kleed dat bestond uit rechte lappen en dat om het lichaam werd gedrapeerd. Er waren twee verschillende chitons: de Dorische- en de Ionische chiton. De Doriërs waren rond 1100 voor Christus het Griekse schiereiland binnengedrongen en introduceerden een eenvoudig kleed van wol. Ioniërs waren rond 1900 voor Christus al Griekenland binnen gedrongen maar waren vanwege de Doriërs grotendeels naar Klein-Azië uitgeweken en droegen een chiton van linnen. Sichels boek toont een illustratie van een drager van een Dorische chiton met een band van linnen rondom zijn hoofd. Ook met aan weerszijden tot over de schouders linten.99 Romeinse priesters droegen ook een hoofdtooi met linten (infulae). Vermoedelijk om te laten zien dat ze aan goden gewijde personen waren.100  

Zweet 
Het hebben van zweet op het voorhoofd wordt in de oudheid als een teken van fysieke activiteit en leven gezien.101 Men zou er volgens Strelan in die tijd dan ook van uitgaan, dat iemand die redevoeringen geeft meer 'kracht' heeft en aan de kleding afgeeft dan iemand die handenarbeid verricht of iemand die dierenvellen bewerkt.102 
De dynamis
Redenaars zouden in hun lichaam over een 'kracht'103, die via hun stem naar buiten zou komen, beschikken. Om dat te illustreren citeert Strelan Dio Chrysostomus, iemand uit de klassieke oudheid, die over 'goddelijke' mannen met een opvallende welbespraaktheid schrijft. Over zichzelf schrijft Dio Chrysostomus dat hij om te kunnen spreken telkens een vorm van goddelijke 'kracht' ontvangt.104  

Doek bij een redevoering  
Naast het gebruik van doeken om het hoofd tijdens een redevoering is het volgens Strelan mogelijk dat doeken in de (klassieke) praktijk ook op twee andere manieren werden gedragen.105 Ten eerste als een doek die bij de mond werd gehouden. Zoals het ‘soudarion’ die tijdens redevoeringen bij de mond van Nero werd gehouden door iemand die ook op zijn stemgebruik moest letten. Ten tweede als een doek die om de nek werd gedragen. Zoals het gebruik van een 'circum collum sudarium', een doek die Nero rondom zijn nek droeg.106 In de eerste eeuwen van onze jaartelling is het dragen van een doek om de nek ook in de joodse wereld bekend. In zijn boek A History of Jewish Costume schrijft Rubens over een ‘sudar shebetsavaro’, die hij de Griekse benaming ‘soudarion’ geeft.107 
De legende van het Mandylion 
De geleerde bisschop Eusebius van Caesarea (ca. 263-ca. 339), schrijft in zijn Kerkgeschiedenis over een briefwisseling tussen Jezus en koning Abgar V van Edessa108, die vermoedelijk van 9 n. Chr. tot 46 n. Chr. regeerde. Het is een verzonnen briefwisseling waar de eerste christenen van de stad Edessa, de huidige Turkse stad Urfa of Şanliurfa109, dicht bij de Syrische grens, een verhaal omheen hebben geweven. Het verhaal krijgt bekendheid onder de naam 'De leer van Addai.' Volgens het verhaal reisde de zieke koning Abgar V eens ten zuidwesten van Jeruzalem en hoorde hij over Jezus en zijn wonderbaarlijke genezingen. Daarom wilde de zieke koning Jezus graag in Jeruzalem ontmoeten. Maar vermoedelijk omdat de stad in de provinicie Judea ligt en onder het bewind van de Romeinen valt, en de koning niet de vijandschap van de Romeinen op zijn nek wilde halen, passeerde hij de stad.110 Maar zodra de koning thuis kwam, schreef hij aan Jezus en nodigte hem uit om naar Edessa te komen. Op deze uitnodiging wordt volgens dit verhaal door Jezus een antwoord gegeven. Het is niet bekend hoe het antwoord zou zijn overgebracht, vermoedelijk door apostel Judas Thaddaeus.111 In elk geval schrijft Eusebius over een brief112 waarin Jezus aangeeft dat hij niet in de gelegenheid is om Abgar te bezoeken, maar waarin hij belooft na zijn hemelvaart iemand te sturen om hem te genezen.113 Na de hemelvaart stuurt de apostel Thomas114Addai met een linnen doek die op Jezus' gezicht gedrukt is geweest naar Edessa.115 De doek, die later de naam 'Mandylion'116 krijgt, wordt op het gezicht van Abgar gelegd, de koning geneest117 en wordt christen. Hierna wordt de stad Edessa een apostolische basis118 en een bakermat voor de Syrische kerk. In zijn boek The twelve apostles schrijft de auteur Brownrigg dat de inwoners van Efeze kort na de genezing van de koning kopieën van het 'Mandylion' en de brief van Jezus aan Abgar als talisman gebruiken door ze boven hun deuren te bevestigen.119 
2.1.2.2 De Efeziërs en de zieken 
Efeziërs 
Volgens Strelan hebben de Efeziërs waarschijnlijk bewust de 'soudaria' van Paulus gebruikt, 
omdat ze bekend waren met magie en zo de kennis hadden dat de kleding van 'goddelijke' personen voor magische rituelen was te gebruiken. Misschien hebben ze ook de 'soudaria' genomen omdat ze de verhalen van de goddelijke genezingen door de apostel Petrus kenden, bijvoorbeeld de tekenen en wonderen in Hand. 5, 12-16, waarbij zieken door de aanraking met de schaduw van Petrus genazen.120 Zij zouden er wellicht van zijn uitgegaan dat het 'soudarion', dat Paulus waarschijnlijk om de nek heeft gedragen, en dat in aanraking met de 'kracht' van zijn stem zou zijn geweest, een goddelijke 'kracht' of 'dynamis' zou bezitten.121 En misschien achtten ze het ook mogelijk dat het zweet van een heilig en 'goddelijk' persoon een vloeistof zou zijn die effectief is te gebruiken tegen boze en demonische machten.122 
Contact 
Het geloof dat de lichamen van bepaalde personen, of van wat die personen hebben aangeraakt, wonderen kunnen bewerkstelligen, is in de klassieke oudheid een wijdverspreid gegeven.123 Ook in de evangeliën lezen we over genezing door het contact met Jezus' kleding (Mar. 5, 27-34 en 6, 56). In de tekst Handelingen 19 vers 11 en 12 zien we dat het weliswaar om een contact met Paulus gaat, maar om een indirect contact met zijn huid. Omdat Lucas in de tekst bij het gebruik van de 'soudaria' niet over magie124 spreekt, zijn volgens G. Stählin de wonderen een gevolg van 'mana' (Sanskriet)125, een bovennatuurlijke kracht of substantie die in alle dingen aanwezig zou zijn. 



                                  infulae

76 H. Baarlink, 'Handelingen der apostelen', in: H. Baarlink (red.), Inleiding tot het Nieuwe Testament (Kampen: Kok, 1989), p. 170.
77 M. Dibelius, Aufsätze zur Apostelgeschichte, 23, ed. H. Greeven (Göttingen, Vandenhoeck & Ruprecht, 1951); G. Klein, 'Der Synkretismus als theologisches Problem in der ältesten christlichen Apologetik', in: Zeitschrift für Theologie und Kirche, 64 (1967) p. 271, in: A. Noordgraaf, Creatura Verbi: De groei van de gemeente volgens Handelingen der Apostelen ('s-Gravenhage: Boekencentrum, 21984), p.137. Oorspronkelijke uitgave: Creatura Verbi: De groei van de gemeente volgens Handelingen der Apostelen ('s-Gravenhage: Boekencentrum, 1983). 
78 C.J. den Heijer, Paulus: man van twee werelden (Zoetermeer: Meinema, 1998), p. 142.
79 C.K. Barrett, A Critical and Exegetical Commentary on the Acts of the Apostles, Volume 2, Introduction and Commentary on Acts XV-XXVIII (Edinburgh: T & T Clark, 1994), p. 906.
80 O. Bauernfeind, Kommentar und Studien zur Apostelgeschichte ( ed. V. Metelmann,WUNT 22; Tübingen: Mohr Siebeck, 1980), p. 230, in: Barrett, 1994, p. 907.
81 Joodse exorcisten stonden in de antieke oudheid met hun magie hoog in aanzien. D. Betz, 'Introduction to the Greek Magical Papiri', in: The Greek Magical Papyri in Translation (Chicago: University of Chicago, 1986), p. xlv, in: B. Witherington, III, The Acts of the Apostles: A Socio-Rhetorical Commentary (Grand Rapids, Mich/ Carlisle: William B. Eerdmans/The Paternoster Press, 1998), p. 580.
82 In het Evangelie staan er verschillende voorbeelden van dat demonen door de naam van Jezus Christus zijn te overwinnen (Luc. 4, 31-37, 41; 6, 18; 8, 20), men kan echter niet ongeoorloofd over Zijn naam beschikken. 
83 (Grieks: kyrios = gebieder, heer), in de bijbel een titel voor God en voor Jezus Christus.
84 Vgl. G. Lüdemann, Early Christianity according to the Traditions in Acts: A Commentary (Minneapolis: Fortress Press, 1989), p. 214, in: Witherington, III, 1998, p. 576.
85 Het in de Griekse grondtekst gebruikte pra,x eij wordt in de NBV vertaald met 'praktijken.' In relatie tot het volgende vers, vers 19, kunnen we hier ook van 'slechte' praktijken of toverpraktijken spreken ( vgl. Luc. 23, 51; Rom. 8, 13 en Col. 3, 9). Griechisch-Deutsch Lexikon (2002), in: Online Bible, CD-rom (Dordrecht:Importantia Publishing, 2007).
86 C.E. Arnold, Ephesians: Power and magic. The Concept of Power in Ephesians in the Light of its Historical Setting, Society for New Testament Studies Monograph 63 (Cambridge: Cambridge University Press, 1989), p. 15 en 16. en C.C. McCown, 'The Ephesia Gramatta in popular Belief', TAPA 54, p. 128-140, in: P. Trebilco, The Early Christians in Ephesus from Paul to Ignatius, Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament (Tübingen: Mohr Siebeck, 2004), p. 150. 
87 Behalve over de zweetdoek lezen we in Handelingen 19 vers 12 ook over de semicinctia (Latijn), simikinthia (getranscribeerd Grieks), de werkkleren (NBV). Volgens een studie van T.J. Leary is het semicintium niet zoals men meestal denkt een werkschort maar een soort riem. Een smalle riem die tijdens Paulus' verblijf in Efeze niet alleen door leerbewerkers of tentenmakers maar door iedereen wordt gedragen. Leary spreekt ook over de mogelijkheid van een 'sjerp.' Vgl. T. Leary, 'The 'Aprons' of St. Paul – Acts 19:12'', in: Journal of Theological Studies, 41 (Oxford University Press, 1990), p. 527 -529.
88 P. Trebilco, 2004, p. 146
89 M. M. Culy en M. C. Parsons, The Acts of the Apostles: A Handbook on the Greek Text, 1st ed. (Waco, Tex: Baylor University Press, 2003), p. 364 en 365.
90 Vermoedelijk oefende Paulus zijn beroep als tentenmaker (Hand. 18, 3) in drie verschillende steden uit. Deze steden waren Thessalonica (1 Tess. 2, 9), Korinthe (Hand. 18, 3 en 1 Kor. 9, 12) en Efeze (Hand. 20, 33 en 34). Er zijn verschillende hypotheses waarom Paulus zelf in zijn onderhoud voorzag. Eén van de meest aannemelijke is dat hij niet wilde worden gezien als een reizende filosoof, die na zijn verkondigingen geld ontving of gastvrijheid kreeg en dan weer verdween (2 Kor. 2, 17). Vgl. B. Witherington, III, 1998, p. 547.
91 Vgl. F. F., Bruce, The Book of the Acts, Revised edition., New International Commentary on the New Testament (Grand Rapids, Mich.: William B. Eerdmans, 1989), p. 367. 
92 Ammonius, Fragmenta in Acta Apostolorum, ad. 19.12; MPG 85, 1576 = Cramer 3.316f., in; C.K. Barrett, A Critical and Exegetical Commentary on the Acts of the Apostle, Volume 2, Introduction and Commentary on Acts XV-XXVIII (Edinburgh: T & T Clark, 1994), p. 907.
93 Ibid.
94 R. Strelan, 'Paul's Aprons Again (Acts 19.12)', in: Journal of Theological Studies, 54 (Oxford: Oxford University Press, 2003) 154-157.
95 R. Strelan, Strange Acts: studies in the cultural world of the Acts of the Apostles (New York/Berlijn: W. de Gruyter, 2004).
96 Tyrannus was een Griekse redenaar uit het begin van onze jaartelling. Van zijn hand zijn twee werken teruggevonden. (W. Stegemann, RE VII A 1843 ff. (m. Fr. en)). H. Gärtner, 'Tyrannos', in: Der Kleine Pauly: Lexikon der Antike, Auf der Grundlage von Pauly's Realencyclopädie der classischen Altertumswissenschaft Unter Mitwirkung zahlreicher Fachgenossen, bearbeitet und hrsg. von K. Ziegler, W. Sontheimer en H. Gartner, 5 vol., Schaf bis Zythos – Nachträge (Munchen: Druckenmuller, 1964-1975), p. 1026.
97 Apuleius, Apologia 53,.3, 39; 55.3, 7, 8, 167; 57, in: Strelan, 2003, p. 155 en Strelan, 2004, p. 196. 
98 M. Sichel, Costume of the classical world (Londen: Batsford Academic and educational Ltd., 1980).
99 Idem, p. 27-35.
100 Vgl. L. La Fallette, 'The costume of the Roman bride', in: J.L. Sebesta en L. Bontante (red.), The world of Roman costume (Madison, WI: The University of Wisconsin Press, 2001), p. 56.
101 Quintilian, Institutio Oratoria 6.3.60, in: Strelan, 2003, p. 155.
102 Strelan, 2004, p. 196.
103 Idem, p. 197.
104 Dio Chrysostomus, Discourse 32, 21.21 (vert. J.W. Cohoon en H. Lamar Crosby; Londen : Heinemann, LCL, 1932-1951), in: Ibid. 
105 Strelan, 2004, p. 196.
106 Suetonius, Nero 25.3 en 51, in: Ibid.
107 A. Rubens, A history of Jewish costume (Londen: Weidenfeld & Nicolson, 21973), p. 17.
108 Hoewel Eusebius aangeeft dat hij de overlevering uit het archief van de stad Edessa heeft, is het aannemelijker dat hij de brief van één van de christenen uit deze stad heeft ontvangen. A.F.J. Klijn, 1962, p. 34 en 35.
109 Edessa is volgens veel bronnen één van de beginpunten van de Zijderoute.
110 G. Phillips (red.), The doctrine of Addai (Londen: Trübner & Co, 1876), p.3, in: Klijn, 1962, p. 19. 111 R. Brownrigg, The twelve apostles (Londen: Weidenfeld en Nicolson, 1974), p. 171. 
122 Idem, p. 197.
123 Vgl. Plutarch, Pyrr 3.4-5 (De rechtervoet van Pyrrhus bezat een genezende kracht) en Artapanus in Eusebius, PE 9.27 (de kracht van het lichaam van Mozes, waarmee men wonderen zou kunnen bewerkstelligen), in: P., Trebilco, 2004, p. 146.
124 Het karakteristieke van magie is het door verschillende soorten van rituelen en door het uitspreken van spreuken verwezenlijken van een manipulatie bij een god of een bovennatuurlijke kracht. B. Witherington, III, 1998, p. 577. C.E. Arnold schrijft: 'The overriding characteristic of the practice of magic throughout the Hellenistic world was the cognizance of a spirit world exercising influence over virtually every aspect of life. The goal of the magician was to discern the helpful spirits from the harmful ones and learn the distinct operations and the relative strengths and authority of the spirits. Trough this knowledge, means could be constructed (with spoken or written formulas, amulets, etc) for the manipulation of the spirits in the interest of the individual person.' C.E. Arnold, Ephesians: Power and Magic, The Concept of Power in Ephesians in Light of Its Historical Setting, Society for New Testament Studies Monograph 63 (Cambridge: Cambridge University Press, 1989), p. 18, in: B. Witherington, III, p. 577.
125 G. Stählin, Die Apostelgeschichte übersetzt und erklärt, Das Neue Testament Deutsch, 5 (Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1962), p. 255, hier geciteerd volgens Barrett, 1994, p. 907. 

‘Verlies tijdens het leven is geen filmscène!’

Essay naar aanleiding van de film ‘Matterhorn’ (Ebbinge, 2013) met in de hoofdrol een echtpaar waarvan een partner niet-aangeboren hersenletsel (verder NAH) heeft.

Inleiding

Een paar maanden geleden heb ik de film ‘Matterhorn’ gezien. Een tragikomedie die zich grotendeels in een agrarisch en gelovig dorp afspeelt, waar een sterke sociale controle heerst. Het is een film waarin een baardige en verwarde vreemdeling (René van ’t Hof) zich in het leven van een eenzame weduwnaar (Ton Kars) opdringt. Een film over een bijzondere relatie met een subtiele tragische onderlaag vol onverwachte onthullingen met licht-absurdistische humor, drama en taal.
Tijdens de film raakte ik emotioneel, werd boos en verdrietig, vooral door de rol van de verwarde man met het NAH en de naar mijn idee te luchtige wijze waarop diens partner Saskia (Ariane Schluter) daarmee omging. Mijn in 2009 overleden vader had de ziekte van Pick en hij kon net als Theo verward zijn en in de laatste fase van zijn leven niet meer praten. Dat bracht voor mijn moeder veel spanningen en zorgen. Er waren voor haar soms goede en soms mindere dagen, maar ze moest steeds alert zijn en zich afvragen wat de beste aanpak was.
Voor mij aanleiding om me te verdiepen in het aan het leven verliezen van een partner door NAH, in het bijzonder zoals bij mijn vader door een degeneratieve ziekte. Wat zijn de verlieservaringen bij het hebben van een partner met NAH, als gevolg van een degeneratieve ziekte, vanuit de contextuele benadering? En welke vorm van interventies zijn er bij een dergelijk verlies nodig?
Ik maak daarom een koppeling tussen de film en de ervaringen van het verlies van een partner met NAH in mijn gezin van herkomst en het begrippenkader van de contextuele benadering met de theorieën die toegepast worden op verlieservaringen. 

Probleemstelling

In de film is weduwnaar Fred een wat sikkeneurige man met een leven dat uit vaste patronen bestaat. De verwarde Theo lijkt aanvankelijk iemand die zich niet aan de dorpse waarden en normen wil aanpassen en geen vaste relatie of huisvesting heeft. Later zal blijken dat Theo iemand met een vast woonadres is en door een ongeval het genoemde, NAH heeft opgelopen. Dit krijgt Fred van Theo’s partner Saskia te horen. In het gesprek vertelt Saskia ook dat Theo eigenlijk continu begeleiding en structuur nodig heeft, maar dat zij die niet kan bieden en dat Theo ook aldoor wegloopt en rondzwerft, ook als hij tijdelijk in een tehuis woont.
Nadat Theo opnieuw bij Fred aanloopt geeft Saskia aan dat ze blij is dat haar partner een nieuw thuis gevonden heeft en ook dat ze in de toekomst regelmatig bij de heren op bezoek wenst te komen.
NAH, zoals bij Theo, door een ongeval ontstaan, wordt ook wel traumatisch hersenletsel genoemd. Het is letsel dat door buitenlichamelijke oorzaak is ontstaan. De ziekte van Pick, zoals bij mijn vader, een degeneratieve ziekte[1], wordt een NAH genoemd. Maar hoewel ze onder NAH vallen worden letsels als gevolg van een degeneratieve ziekte (zoals bijvoorbeeld dementie of Parkinson) door de zorg, omdat de behandeling van  niet in deze categorie ondergebracht. Dit omdat de behandeling, zorg en gevolgen van deze aandoeningen zeer verschillen van andere vormen van NAH (Hersenstichting Nederland, 2014).  
Bij mensen met een degeneratieve aandoening valt de basisveiligheid weg en doordat de buitenwereld niet weet hoe hiermee om te gaan kunnen ze in een isolement komen. Daardoor kunnen ze zich vaak alleenstaand, leeg, afgewezen en depressief voelen met als gevolg dat ze zich uit gezelschap terugtrekken, hun belangstelling voor de buitenwereld verliezen en achterdochtig worden. (Woolis, 1993, pp. 18 ,34, 40 en 41)

Wat is het verlies van een partner met NAH?

Bij het verlies van een partner als gevolg van NAH, zoals een degeneratieve ziekte, spelen situationele factoren een belangrijke rol. Bijvoorbeeld door schaamte als gevolg van vreemd gedrag (decorumverlies) of doordat buitenstaanders denken dat je de situatie overdrijft: er is immers niemand overleden en het letsel is onzichtbaar, het zit in de hersenen. Ook zijn er gemengde, verdrietige gevoelens om de ziekte van de partner en goede herinneringen over hoe het vroeger was.
Een ingrijpend verlies, dat ik bij mijn moeder ook waarnam, is het inzicht dat de degeneratieve aandoening een onomkeerbaar ziekteproces is, met de dood tot gevolg, terwijl de zieke dat zelf niet beseft. In ‘Hoogteverschillen’ (een boek over het uit elkaar gaan van twee mensen die bij elkaar een grotere som dan wat er eerst was vormen, van Julian Barnes - sinds 2008 weduwnaar), schrijft een vrouw over haar boosheid om de wijze waarop haar man sterft. Omdat hij ging sterven en geen tijd had om zich er op voor te bereiden en afscheid van haar en de kinderen te nemen. (Barnes, 2013, p. 83)

Wat is het verlies van een partner met NAH vanuit de contextuele benadering?

De theorie van de contextuele benadering stamt van de Hongaar Ivan Boszormenyi-Nagy. Het is lastig om in het kort recht te doen aan de complete theorie. Om aanknopingspunten te vinden is het noodzakelijk om kort op de theorie in te gaan en de contextuele begrippen te bespreken.

Bij deze benadering richt de hulpverlener zich op vier dimensies: de objectiveerbare feiten, de beleving (individuele psychologie), de interactie en op de relationeel-ethische dimensie: op de balans van geven en ontvangen in horizontale en verticale relaties.

Eerste dimensie, die van de objectiveerbare feiten

Feiten hebben een grote uitwerking op individuele psychologie en relaties van mensen. Als hulpverlener kan je eventueel aan de hand van een zgn. ‘genogram’[2] (McGoldrick M. R., 2013, p. 116) of tijdlijn opzoek gaan naar feiten in de voorgeschiedenis van de familie (verleden), naar de woonsituatie, wie voor het echtpaar belangrijke mensen zijn en of er een levenstestament is gemaakt (heden). Ook kunnen er vragen gesteld worden over het hebben van een wilsbeschikking over het levenseinde van de zieke en of er ingeval van overlijden van de hulpvrager er voor hem/haar een voogd/bewindvoerder is aangesteld (toekomst).
Zo kan de hulpverlener achterhalen welke hechtingstijl er is. De reactie op het verlies wordt sterk door de hechtingsstijl bepaald en het verlies tijdens het volwassen leven weerspiegelt en herhaalt in zekere mate de verlieservaringen uit het verleden en genereert een verliesproces om de verloren persoon én om de vroegere verliezen.[3] (Parkes, 2007, p. 24)

Tweede dimensie, de individuele psychologie

Bij de individuele psychologie gaat het om intrapsychische aspecten van een individu, zoals zelfbeeld, eigenwaarde, ideaalbeeld en hechtingsstijl.
In de hulpverlening zijn binnen deze dimensie psychoanalyse en de cognitieve therapie de meest gangbare stromingen.

De grondlegger van de praktijk en theorie van de psychoanalyse is Sigmund Freud. Zijn meest bekende theorie is de object-relatietheorie. Dit houdt in dat de persoonlijkheid uit interne representaties van de werkelijke relaties, die hoofdzakelijk in de eerste levensjaren door relaties met belangrijke anderen (veelal de ouders), is opgebouwd. Tegenwoordig werkt men binnen de psychoanalyse met deeltheorieën die van de theorie van Freud zijn afgeleid. De kern hiervan is de aanname dat veel psychische processen onbewust verlopen en dat je door de inhoud van deze processen te onderzoeken en ze weer in het bewustzijn te integreren veel klachten kunt oplossen.

Een oude opvatting over verlies, gebaseerd op een theorie van Freud, is dat de hulpvrager het verlies moet ‘doorwerken’, de zgn. ‘Trauerarbeit.’ Volgens klinisch psycholoog en psychotherapeut J. van den Bout is echter in de laatste jaren naar voren gekomen dat deze opvatting niet helemaal juist is. Het voert te ver om hier alle nieuwe theorieën te behandelen, maar in elk geval zegt men nu dat de grenzen van normale rouw, waarvoor er geen bewijzen voor verschillende opeenvolgende fasen maar wel verschillende taken zijn aan te dragen, zijn opgerekt.[4] (Bout, 1998, p. 12) Een andere vorm van rouw, die moeilijk van de ‘normale rouw’ is te onderscheiden, is de gecompliceerde rouw. Deze vorm van rouw noemt men ook wel de pathologische rouw en kent verschillende verschijningsvormen. In het algemeen wordt er pas gesproken van gecompliceerde rouw bij ernstige problemen met aanpassing aan het overlijden. Een vorm van therapie is het onder meer nagaan wat er door het verlies bij de interpersoonlijke rolverandering verloren is gegaan. Met  aandacht voor het bewustmaken en valideren van het verlies en de emoties die het oproept. Vervolgens met de vraag wat de hulpvrager in de ontstane situatie nodig heeft. Waarna hij/zij het opnieuw opbouwen van structuren en relaties kan aanleren.
Bij cognitieve psychologie wordt er allereerst geprobeerd om de disfunctionele cognities, automatische negatieve gedachten en opvattingen op te sporen. Deze liggen ten grondslag liggen aan de emotionele problematiek. Daarna wordt er gepoogd alternatieve gedachten te formuleren die leiden tot emotionele rouwreacties, minder intens en minder zelf ondermijnend. Bij deze therapie kan de hulpverlener van verschillende uitdagingstechnieken gebruik maken. Technieken waarmee je  disfunctionele gedachten op het spoor kunt komen. Ook kan hij de socratische methode toepassen.
Het verlies bij een partner door NAH begint al in het pre-diagnose stadium (periode voorafgaand aan het stellen van de diagnose). De periode waarin vage symptomen aan het licht komen en er aangepast gedrag wordt vertoond. Symptomen die wel door de partner maar niet door buitenstaanders, huisartsen of andere hulpverleners worden opgemerkt. Kortom: er is bij een hulpvraag altijd van zgn. ‘gestapeld verlies’, oude, onverwerkte verliezen, sprake.

Veelal protesteert de hulpvrager tegen het verlies en krijgt daarbij pijnlijke gevoelens als schuld. Bij schuld dienen we een onderscheid te maken tussen de intermenselijke existentiële schuld en de daarbij komende emoties van de emoties bij intrapsychologische schuldgevoelens – hoe vermengd die beide ook mogen zijn. (Friedman, 2001, p. 60)
Een hulpvrager kan bij verlies altijd tussen twee posities kiezen: het geleden verlies en het mogelijk herstel. Het ‘Duale Procesmodel’ van Stroebe en Schut kan daarbij een goed hulpmiddel zijn. Het is een model waarbij de hechtingstheorie, de stress- en traumatheorie en de psychosociale transitietheorie zijn geïntegreerd. Een model waarbij een gezond aanpassings- of rouwproces op verschillende momenten tussen de twee typen stressoren, die van het proces van verliesoriëntatie en proces van hersteloriëntatie, met aandacht voor emotie- en probleemgerichte coping, beweegt. Het omvat zowel de positieve als de negatieve veranderingen en betekenissen die de rouwende daaraan toebedeelt. (Maes, 2007, p. 66 en 67)

Derde dimensie, de interacties

De dimensie van de interacties geeft de communicatie en gedragsreeksen die relaties kenmerken en beïnvloeden weer.
Een hulpvrager heeft een ‘context’, die zowel de huidige relaties, als die uit het verleden en de toekomst omvat. Met behulp van het genogram en het stellen van vragen kan er binnen de context naar mogelijke hulpbronnen, met veel vertrouwen of resten van vertrouwen te activeren zijn, gezocht worden. hulpvrager inzicht te verkrijgen omtrent de verdeling van balansen, het geven en nemen, binnen de context. (Onderwaater, 2013, p. 116) Waarbij het voor verliesbegeleiding het doel is om voor de hulpvrager de relationele wereld, waarin zich stagnaties bevinden, met de wereld van de intermenselijke interacties te verbinden. (Nagy, 2001, p. 112)

Vierde dimensie, de relationeel-ethische

De contextuele benadering is een methode die zowel de psychologie als de systeemtheorie, waarin er naar het gemeenschappelijke in de uiteenlopende wetenschappen zoals biologie, psychologie en economie wordt gezocht, overstijgt. (Onderwaater, 2013, p. 16 en 17)
Een methode waarbij de verbondenheid en het aan elkaar verantwoordelijk zijn - het Ik-Gij-concept (Ich-Du) van de joodse filosoof Martin Buber - een belangrijke rol speelt. De ontmoeting vindt plaats in de dialoog en wanneer voor beiden sprake is van Ik-Gij is deze rechtvaardig. Ivan Nagy heeft het Ik-Gij-concept met de intergenerationele benadering, de opvatting dat er tussen opeenvolgende generaties een verbondenheid is, uitgebreid. Hij schrijft: ‘Familierelaties krijgen hun kracht door het feit dat de leden met elkaar verbonden zijn door geboorte. Ze worden slechts zijdelings bekrachtigd door wat familieleden voor elkaar doen.’ (Nagy, 2001, p. 158) Er is dus een zgn. ‘zijnsorde’, een onverbrekelijke band waaraan familierelaties betekenis ontlenen. Belangrijke motiverende krachten bij de intergenerationele benadering zijn in het begrip ‘loyaliteit’[5] (Onderwaater, 2013, pp. 48-50) beschreven. Om het wederzijds ertoe doen, waarbij trouw en betrouwbaarheid, op basis van verkregen verdiensten en nagekomen verantwoordelijkheden en verplichtingen, een belangrijke rol spelen.

Tijdens een ziekteproces ontstaat er binnen de context in de balans van geven en ontvangen een verschuiving. Vanuit deze balans kan beter naar het ziekteproces en de terminale zorg gekeken worden en krijgt iedereen zijn aandeel en vertrouwen. Zo wordt het zelfs mogelijk dat de zieke iets aan de jonge generatie geeft. Bijvoorbeeld door te laten zien hoe kwetsbaar de mens is, te laten nadenken over hoe belangrijk de familierelaties zijn en welke steun men aan elkaar kan hebben.

De hulpverlener kan vragen stellen die als existentieel worden verstaan en zo een plaats in de context en op de toekomstige generatie krijgen. Of door de vragen achterhalen waar er, als er niet in eigen noden is voorzien, destructief recht plaatsvindt - als er te veel Ik-Het (Ich-Es) is, waarin het Ik centraal blijft staan en die de wereld als het ware inkadert, in de balans aanwezig is.

Om vervolgens een dialoog op gang te brengen en van de meerzijdige partijdigheid gebruik te maken, een partijdigheid op alle betrokkenen en op de situatie gericht, om de partner te helpen in dialoog te komen met de voor hem/haar belangrijke relaties, waarbij de hulpverlener zijn partijdigheid het eerst aan de meest kwetsbare of de afwezige,  zoals de zieke partner, zal geven. Ook als hij/zij niet meer (goed) kan praten. Er wordt een poging gedaan om te begrijpen wat er in de innerlijke wereld van hem of haar leeft. Men zoekt meer aansluiting bij wat gevoelsmatig beleefd wordt.

Welke vorm van interventies is er bij een verlies als gevolg van NAH nodig?

Allereerst is het belangrijk dat er voor de hulpvrager die als gevolg van verlies van een partner met NAH voor begeleiding bij je komt er veel aandacht is. Door voor de hulpvrager extra tijd uit te trekken en in het bijzonder aan de periode van voor de diagnose, de verwarrende pre-diagnostische periode, aandacht te geven. Vervolgens door de hulpvrager echt het gevoel van contact en aanwezigheid te geven. Dat als er tijdens het leven emoties over het verlies zijn daar ‘genormaliseerd’ op wordt gereageerd. En dat je werkelijk aanwezig bent en voor de nodige troost zorgt. Een volgende interventie is het geven van eerlijkheid en duidelijkheid. Dat als bijvoorbeeld de hulpvrager over het verloop van de begeleiding tijdens de terminale fase vragen heeft die ook worden beantwoord. En volgend belangrijk punt is de ruimte om op een eigen wijze met het verlies om te kunnen gaan. Dat als bijvoorbeeld de partner om tot rust te komen een week op vakantie gaat daar ook ruimte voor is. En dat als de partner al meerdere keren iets over haar verdriet heeft verteld er bij een volgende keer weer aandacht is. Een zeer belangrijke interventie is het geven van vertrouwen. Dat kan door als context op een laagdrempelige manier met elkaar in contact te komen. Bijvoorbeeld door met elkaar te tuinieren, spelletjes te spelen, te zingen of zelfs rituelen uit te voeren. Zodat er tussen de generaties (niet gedwongen) dialogen kunnen ontstaan. Met tot slot een interventie zoals het gebruik van het ‘Duale Proces model’, waarbij er naar een balans tussen verlies en herstel wordt gewerkt. Met bij alle interventies een empatisch luisterend oor. (Fiddelaers-Jaspers, 2012, pp. 181-188)

Conclusie

Dit essay begon met de niet-aangeboren hersenletsels bij een hoofdrolspeler in de film ‘Matterhorn’ en mijn vader. In de film geeft men de indruk dat het samenleven met een partner met een dergelijke ziekte eenvoudig is.

De hoofdvragen die in dit essay centraal stonden waren: Wat is het verlies van een partner met NAH?, Wat is het verlies van een partner met NAH vanuit de contextuele benadering? en Welke vorm van interventies zijn er bij een verlies als gevolg van NAH nodig?

Hoewel er nog veel vragen zijn over wat het verlies van een partner met NAH inhoud, weet ik uit eigen ervaring en door de verhalen van mijn moeder dat al voordat de diagnose van de ziekte is vastgesteld er een verlies is. En als je partner nog thuis woont er al verlies is omdat je soms dagen achter elkaar alert moet zijn en voor onverwachte taken komt te staan. Ook als je partner naar de dagverpleging of definitief naar een verpleeghuis gaat is er groot verlies. Het verlies tijdens het leven is een ander verlies dan door de dood.

Vanuit de contextuele benadering is er voor het verlies van een partner met NAH  voor het zijn van de hulpvrager aandacht. Dit ‘zijn‘ wordt vanuit de vier dimensies die op de relaties tussen de mensen invloed hebben benaderd. Waarbij je pas na het hebben van zicht op de eerst drie dimensie bij de laatste dimensie, die van de balans tussen geven en ontvangen, onderzoek naar het verlies kunt doen.

De vraag naar welke vorm van interventies er voor het verlies van een partner met NAH goed zijn is lastig te beantwoorden. Het lijkt erop dat de interventies voor verlies tijdens het leven hetzelfde als na het overlijden zijn. Ik denk dat dit zo ook is. Wel is het belangrijk om te beseffen dat de interventies al tijdens het leven van de zieke partner toegepast kunnen worden. En dat dit goed naar de gezins- en familieleden en andere betrokkenen moet worden gecommuniceerd. Desnoods onder de begeleiding van een huisarts of specialist. Zodat er voor het verlies tijdens het leven meer aandacht ontstaat. Ook moet hierbij worden gezegd dat men moet beseffen dat als een partner pas in de fase van de opname in een verpleeghuis hulp vraagt er al van ‘gestapeld verlies’ sprake is.

De aan te bevelen interventies zijn: aandacht (ook voor de verliezen  uit de periode waarin er nog geen diagnose van de ziekte was gesteld), contact en aanwezigheid (ook voor de emoties bij verlies tijdens het leven), eerlijkheid en duidelijkheid (bijvoorbeeld over de nog moeilijke momenten die er in de terminale fase zullen gaan komen), ruimte (voor bijvoorbeeld een vakantie), vertrouwen (door als context met elkaar contact te zoeken) en met behulp van het ‘Duale Proces model’ gaan werken aan het krijgen van een balans tussen verlies en herstel. Waarbij al deze interventies voor de hulpvrager een luisterend oor zeer belangrijk is.

De hoofdconclusie die ik wil trekken uit dit essay is dat het hoogtijd is dat er voor verlies tijdens het leven voor de partner van iemand met een NAH meer aandacht komt. Waarbij  er bij de eerste symptomen van de aandoening een goede samenwerking tussen de betrokken hulpverleners noodzakelijk is. En dat hierbij het voor de hulpvrager belangrijk is dat er veel tijd en aandacht is. Ook dat er open wordt gecommuniceerd en er een onderling vertrouwen is. Een verliesbegeleider kan bij  dit proces een belangrijke en positieve bijdrage leveren.


Pieter den Dekker MA/Drs. 

Geestelijk verzorger en rouw- en verliesbegeleider 

Lisse



[1] Onder degeneratieve ziekten worden meestal ziekten verstaan die gepaard gaan met een geleidelijke vermindering van één of meerdere lichaamsfuncties. De term wordt het meest, maar niet altijd, gebruikt als de oorzaak van de ziekten niet helemaal bekend is. Ook als het bekend is dat erfelijkheid een rol speelt. Hoewel het bekend is dat de meeste degeneratieve ziekten al tijdens de kinderjaren inzette, zijn het toch meestal ouderen waarbij de ziekten aan het licht komen. De term wordt het meest bij aandoeningen aan het bewegingsapparaat en het zenuwstelsel gebruikt.
[2] Een genogram is een overzicht van het familiesysteem, met tenminste 3 generaties.
[3] Op basis van verschillende onderzoeken onderscheidt men vier hechtingsstijlen: veilig gehecht of onveilig gehecht, waarvan de laatste met de varianten angstig /ambivalent en vermijding of gedesorganiseerd/gedesoriënteerd. De grondlegger van de hechtingstheorie is J. Bowlby. Zijn onderzoek over hechtingsgedrag bij jonge kinderen dateert uit 1962. Ruim drie jaren later ontdekte C. Parkes gelijkwaardige bevindingen als Bowlby bij jonge weduwen, met het verschil dat er aan de fase van wenen en zoeken een initiële fase van shock en verdoving voorafgaat. (Maes, 2007, p. 13)
[4] J. van den Bout schrijft dat er niet één type van normale verwerking van rouw bestaat. Er zijn personen die op het eerste gezicht na een verlies weinig of geen emoties tonen en dat kan een normale reactie zijn. En andere personen vertonen hevige emoties die lang blijven aanhouden, maar waarvan men zegt dat er geen verstoord verwerkingsproces is.
[5] Volgens Ivan Boszormenyi-Nagy gaat het bij loyaliteit niet om het psychologische loyaal voelen maar om het relationele loyaal zijn. Loyaliteit is en feitelijk gegeven dat volgens Nagy elk kind aan zowel de ouders (verticale loyaliteit) als aan de generatiegenoten zoals de familie (met kerngezin en belangrijke anderen) waartoe het behoort (horizontale loyaliteit) verschuldigd is.

Bibliografie

Barnes, J. (2013). Hoogteverschillen. (R. Vlek, Vert.) Antwerpen/Amsterdam: Atlas Contact.
Bout, v. d. (1998). Behandelingsstrategieën bij gecompliceerde rouw en verliesverwerking. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Ebbinge, D. K. (Regisseur). (2013). Matterhorn [Film]. Amsterdam: Cinéart.
FDT Lotgenoten. (2014, maart 11). Ziekte van Pick - Index. Opgehaald van FDT Lotgenoten: https://www.ftdlotgenoten.nl/pick/pick_index.html
Fiddelaers-Jaspers, R. en  J. van Wielink (2012). Aan de slag met verlies: Coachen bij veranderingen op het werk (2e druk). Utrecht: Ten Have.
Friedman, M. (2001). The healing dialogue in psychotherapy. In: M. W. Michielsen, Leren over leven: Over contextuele hulpverlening (4e druk). Leuven/Leusden: Acco.
Hersenstichting Nederland. (2014, Maart 9). Niet-aangeboren hersenletsel. Opgehaald van Hersenstichting Nederland: https://www.hersenstichting.nl/alles-over-hersenen/hersenaandoeningen/niet-aangeboren-hersenletsel
Maes, J. (. (2007). Leven met gemis: Handboek over rouw, rouwbegeleiding en rouwtherapie (2e druk). Wijgmaal-Leuven: Zorg-Saam.
McGoldrick, M. R. (2013). Genogram. In: A. Onderwaater, De onverbrekelijke band: Inleiding en ontwikkeling in de contextuele therapie van Nagy (8e druk). Amsterdam: Pearson.
Michielsen, M. W., W. van Mulligen en L. Hermkens (red.) (2001). Leren over leven in loyaliteit: Over contextuele hulpverlening (4e druk). Leuven / Leusden: Uitgeverij Acco.
Nagy, I. en B.R. Krasner (2001). Tussen geven en nemen: Over contextuele therapie. In M. W. Michielsen, W. van Mulligen en L. Hermkens (red.) (2001) Leren over leven in loyaliteit: Over contextuele hulpverlening (4e druk). Leuven/Leusden: Acco.
Onderwaater, A. (2013). De onverbrekelijke band: Inleiding en ontwikkelingen in de contextuele therapie van Nagy (8e druk). Amsterdam: Pearson.
Parkes, C. (2007). Love and Loss: The Roots of Grief and its Complications. In: J. Maes, Leven met gemis: Handboek over rouw, rouwbegeleiding en rouwtherapie (2e druk). Wijgmaal-Leuven: Zorg-Saam.
Woolis, R. (1993). Als je houdt van iemand met een psychische ziekte. Een handboek voor familie, vrienden en verzorgenden (1e druk). (J. Smit, Vert.) Utrecht/Antwerpen: Kosmos - Z&K Uitgevers.